In 2022 is het archief van Beukenstein geïnventariseerd door dr. Th. van den End. Ter begeleiding van de overdracht van het archief van Beukenstein aan het Regionaal Archief Zutphen is daarbij onderstaand overzicht opgesteld. Dit biedt een beknopt overzicht van de historie van Beukenstein tot en met 2015. Met het Regionaal Archief Zutphen is overeengekomen dat de archiefstukken (met enkele uitzonderingen) openbaar zijn.
De archiefstukken vindt u via deze link.
De voorgeschiedenis
Op 1 september 1931 werd in Ampsen, gemeente Laren, een vakantieoord voor verpleegsters en oud-verpleegsters van protestants-christelijken huize geopend. Het initiatief voor deze inrichting was genomen door de bewoners van “Huize Beukenstein”, het grote landhuis waarin het vakantieoord was gevestigd, namelijk Wolterus Dull en zijn moeder, Johanna Henrietta Dull-Quintus.
De familie Dull was afkomstig uit Almelo. Zij had juristen voortgebracht, en een predikant, maar de grootvader van Wolterus Dull, eveneens Wolterus geheten (1782-1829) was koopman. Zijn activiteiten in de handel verschaften hemde middelen omtwee van zijnzes kinderen aan de juridische faculteit van de Groningse Universiteit te laten studeren. Eerst Carel Willem (1816-1874), die vervolgens rechter werd, daarna ook Willem Hendrik Gerhard (1829-1876), die zich vestigde als advocaat in Amsterdam.
Willem Hendrik trouwde twee maal met een lid van de familie Quintus: in eerste echt met Catharina Johanna Maria (1822-1860), en na haar dood met haar jongere zuster Johanna Henriëtta (1841-1931, huwelijk 1868). Zij waren leden van een Gronings patriciërsgeslacht. Hun grootvader, de advocaat Justus Datho Quintus (1733-1817), was van 1786 tot 1795 en van 1803 tot 1811 burgemeester van de stad Groningen (een van de vier die de stad tot 1812 had), vervolgens lid en gedeputeerde van de Staten van Groningen. Hij bezat de borg “Groenestein” in Helpman. Hun vader, Johan Hendrik (1784-1871), was ontvanger van de belastingen in de gemeente Haren, later rentmeester, maar wordt in de burgerlijke stand ook wel aangeduid als “landeigenaar”. In 1817 huwde hij IJsebranda Tjeska Hoeksema (1799-1883), dochter van een lid van de Groninger gemeenteraad. Zij kregen negen kinderen, van wie drie jong overleden. De drie overlevende dochters waren alle met een Dull getrouwd, want de oudste, Sibendina Johanna, huwde in 1845 met Carel Willem, oudere broer van Willem Hendrik. Daarmee was zij langs twee lijnen een tante van Wolterus jr.
Johanna Henriëtta Quintus trad dus in 1868 in het huwelijk met Willem Hendrik Gerhard Dull. Op 19 mei 1870 werd te Baarn hun zoon Wolterus geboren; voor zover is na te gaan volgden geen andere kinderen. Wolter verloor zijn vader toen hij nog geen zes jaar oud was. Hij doorliep het Stedelijk Gymnasium te Arnhem, maar liet zich waarschijnlijk niet inschrijven aan de Groningse of een andere universiteit. Mogelijk is mevr. Quintusna de dood van haar man uit Baarn naar Arnhem verhuisd omdat daar haar zuster Sibendina woonde, die tot 1874 getrouwd was geweest met Carel Willem Dull. In 1893 vertrokken Wolterus en zijn moeder van Arnhemnaar Lochem(“Schependom B 75”, dus het buitengebied). De Lochemse bevolkingsadministratie vermeldt in dat jaar als zijn beroep: “jager”, en als zijn status: “hoofd van de huishouding”.
In 1896 verhuisden beiden naar Bunnik, vanwaar zij in 1901 terugkeerden naar Lochem. Bij de inschrijving daar wordt ditmaal de moeder als “hoofd van de huishouding” aangeduid. Wolterus is dan al gehuwd met Jacoba Lutera Scheurleer uit Amsterdam (1897), maar haar naam komt niet voor in het Lochemse bevolkingsregister. Het huwelijk was niet gelukkig en eindigde, waarschijnlijk al vroeg, in een scheiding van tafel en bed; in januari 1909 sprak de Amsterdamse rechtbank de definitieve scheiding uit. Het is bekend dat Wolterus psychiatrische problemen had; hij werd enkele malen voor langere tijd verpleegd: eerst in de Valerius-kliniek te Amsterdam, later (1918) in de Willem Arntsz-kliniek te Zeist (nu Den Dolder).
De omgeving van Lochem was een paradijs voor jagers. Dat zal voor Dull en zijn moeder een reden geweest zijn zich uiteindelijk daar te vestigen. Maar hun Lochemse villa (adres: “A 116”) ondervond hinder van de oprukkende industrie en moest wijken voor wegenaanleg. Van baron Van Nagell, bewoner van kasteel Ampsen, met wie Dull bevriend was, konden zij in 1917 een perceel grond, groot ruim anderhalve hectare, kopen aan de weg van Lochem naar Ampsen. Het Twentekanaal was toen nog niet gegraven; de spoorlijn lag er al wel. Kosten: f 26.000,-. Op dat perceel stond een groot maar enigszins vervallen familiehotel met de naam “Hotel Ampsen” (eerder: “Het Wapen van Ampsen”). De “eerste steen” van dat gebouw is bewaard gebleven. Ze geeft de naam van (Baron) A. van Nagel en is gedateerd 30 juni 1864: het hotel is dus gebouwd in 1864-1865, kort vóór de opening van de spoorweg Zutphen-Hengelo, en niet erna, zoals wel is aangenomen. In 1917 werd het afgebroken en op die plaats werd een geheel nieuw landhuis gebouwd van, voor twee bewoners, kolossale afmetingen: Huize Beukenstein. Er omheen werd een grote tuin aangelegd.
Blijkbaar was de bouw van Huize Beukenstein in de zomer van 1918 voltooid, want op 1 augustus van dat jaar verhuisden mevr. Dull en haar zoon naar de gemeente Laren. Daar bewoonden zij samen met hun personeel het grote huis. Dat personeel omvatte de “dame van gezelschap” van mevr. Dull, Alida Campbell (tot 1920), een chauffeur-butler, Evert Jan de Graaff (1874-1952, in 1903 in dienst gekomen en in dat jaar ingeschreven in de gemeente Lochem), enkele huishoudelijkehulpen, eneen hovenier (J.A. Zweverink, 1919 in dienst gekomen; in 1928 werd een tweede “tuinbaas” aangenomen, J. Osnabrugge). Later, tijdens de maanden voorafgaand aan het overlijden ven mevr. Dull, waren er ook nog twee inwonende verpleegsters, zr. J.H. Beumer en zr. C.W. Brussen, die de oude mevrouw Dull verzorgden en na haar dood in het huis mochten blijven wonen. Op Ampsen had Wolterus volop gelegenheid de jacht, zijn grote passie, te beoefenen. Volgens de lokale overlevering soms in het gezelschap van Prins Hendrik, de echtgenoot van Koningin Wilhelmina.
In Huize Beukenstein is nog steeds een Prins Hendrik-kamer. Voor de jacht reisde Wolterus ook wel naar Mecklenburg. In 1929, op 18 augustus, overlijdt Wolterus, blijkbaar onverwachts, 59 jaar oud. Zijn moeder leeft dan nog. Vóór zijn dood, reeds in 1922 zelfs, geeft hij haar de wens te kennen dat het huis een bestemming zal krijgen als vakantieoord voor verpleegsters en dat het kapitaal zal worden aangewend voor de exploitatie van dat vakantieoord. Zijn moeder, inmiddels 88 jaar oud, stelt nog in 1929 een testament op waarin die wens wordt vastgelegd. Daarin sluit zij “mijne gansche famille” uit als erfgename van haar nalatenschap. Alleen voor een nichtje, dochter van haar oudste broer Justus Datho en gehuwd met W.A. Croockewit, griffier te Arnhem, maakt zij een uitzondering: die zal f 2.000,- ontvangen. Dit nichtje, geboren in 1860, draagt dezelfde naam als de in 1850 op 23-jarige leeftijd overleden oudere zuster van mevr. Quintus: Rebecca Maria.
Eenzelfde bedrag gaat naar vier van haar personeelsleden en naar de Remonstrantse gemeente te Lochem. De heer A.W.O. Thate, “land- en bosbouwer”, van Duitse komaf maar met een Nederlandse gehuwd en sinds 1904 inwoner van Lochem, ontvangt 11 ha. grond; de jachttrofeeën gaan naar een andere jachtvriend van Wolterus, twee jaar ouder dan hij: jhr. E. de Pesters te Hilversum, een van de directeuren van de Amstelbrouwerij te Amsterdam.
Aan Evert Jan de Graaff zal levenslang f 40,- per week worden uitgekeerd; tevens krijgt hij het recht van jacht op nog in 1929 door haar zoon Wolterus aangekochte gronden alsmede van medegebruik der jacht op het aan dhr. Thate gelegateerde terrein. Mej. L.J.A. Prins te Oosterbeek, die enige tijd (1903-1904) gezelschapsdame van mevr. Dull-Quintus was geweest, ontvangt f 1.000.-. Na aftrek van al deze legaten blijven over bezittingen, inclusief Huize Beukenstein zelf, tot een waarde van f 788.791,26, die in de genoemde Memorie van Successie zeer gedetailleerd worden beschreven. Dit grote bezit wordt vermaakt aan de door erflaatster opgerichte Stichting “Huize Beukenstein”, gevestigd te Laren bij Lochem, “ten doel hebbende de uitoefening van weldadigheid, voornamelijk in mijn woonhuis, te bewijzen aan Protestantsche verpleegstersen anders aan ouden van dagen uit den gegoeden stand van Protestantschen Godsdienst“. “Over het kapitaal als zoodanig mag nimmer worden beschikt, alleen over de daarvan genoten renten en inkomsten.” Daarnaast wordt aan de Stichting alleen de verzorging opgedragen van de graven van mevr. Dull-Quintus en Wolterus Dull op de begraafplaats “Moscowa” te Arnhem. De Stichting ontving rechtspersoonlijkheid in 1932. Statuten had zij blijkbaar niet, misschien doordat het doel en de wijze van benoeming van bestuursleden al waren vastgelegd in het testament en de memorie van successie. Pas in 1959 werden statuten opgesteld; in 1992 werd een gewijzigde versie van kracht.
De Stichting en haar bestuur
In het testament van moeder en zoon Dull wordt notaris Johannis Zwamborn te Zutphen, die optrad als executeur-testamentair, aangewezen als “eenig bestuurder, met recht van assumptie en surrogatie”. Dat wil zeggen dat hij gerechtigd was anderen in het bestuur op te nemen en/of zijn opvolger als lid van het bestuur aan te wijzen. Hierin werd nog op dezelfde dag, 25 mei 1931, door notaris Zwamborn voorzien, doordat hij zijn vrouw en zijn drie toen nog minderjarige kinderen benoemde tot “medebestuurders respectievelijk opvolgende bestuurders der Stichting”. Nader bepaalde hij nog dat deze medebestuurders/opvolgers zouden optreden in volgorde van hun leeftijd en dat zijn weduwe in geval van hertrouwen haar plaats als bestuurder zou verliezen. Johannis Zwamborn overleed reeds drie jaar later, op 4 juli 1934, tengevolge van een eenzijdig auto-ongeluk, en werd inderdaad opgevolgd door zijn weduwe, M.S.J. Zwamborn-Varossieau, die vervolgens vastlegde dat haar kinderen later haar zouden opvolgen in volgorde van leeftijd. Over deze gehele periode (1931-1943) zijn geen notulen bewaard gebleven; waarschijnlijk zijn er ook geen gemaakt.
Het echtpaar Zwamborn was nauw bij Beukenstein betrokken. Elke week bezochten zij samen het huis. Er zijn enkele foto’s waarop zijmet directrice en gasten staan afgebeeld. Mevrouw Zwamborn-Varossieau was niet alleen bestuurslid, maar voerde tevens het beheer: van 1931 tot 1959 behandelde zij de aanmeldingen en registratie van de gasten. Zij bepaalde ook of de personen die zich aanmeldden wel recht hadden op een vakantie in Beukenstein. Deze situatie, met mevr. Zwamborn als enige bestuurder, bleef bestaan tot 1943. Toen werd zij door de Commissaris voor Niet-commerciële Verenigingen en Stichtingen te Den Haag als bestuurster ontslagen. Het beheer over de Stichting werd opgedragen aan een Verwalter, mr. K. Jansma te Arnhem, lid van de N.S.B.. Deze was bijna twee jaar als zodanig actief; een lijst van uitgaven in 1944 en 1945 is bewaard gebleven. Op 2 april werden de Duitsers uit Lochem verjaagd, op 8 april uit Zutphen.
Een maand later, op 9 mei, ondernam mevr. Zwamborn actie: optredend als bestuurder liet zij notarieel vastleggen dat zij haar zoon Aart en mr. B. Dijstra, advocaat en procureur, assumeerde als mede-bestuursleden. Laatstgenoemde zou belast zijn met de boekhouding en met de administratie van de nalatenschap. Er werd tevens een reglement voor het bestuur opgesteld. Omdat maatregelen genomen tijdens de Duitse bezetting niet zonder meer konden worden genegeerd, werd vervolgens het Militair Gezag gevraagd haar optreden en de genomen besluiten te erkennen, hetgeen geschiedde (27 juni 1945). In 1959 overleed mevr. Zwamborn-Varossieau en trok mr. Dijstra zich terug uit het bestuur van de Stichting. Het enige overgebleven bestuurslid, A. Zwamborn, assumeerde vervolgens zijn broer, mr. W.A.L. Zwamborn, als mede-bestuurslid.
Per 1 mei 1993 traden beiden af. Zij werden opgevolgd door drie anderen: mr. M.S.J. van den End-Zwamborn, dochter van W.A.L. Zwamborn, J.J. Bakker, arts, en W.A.L. Zwamborn jr. Per 1 juni 1999 werd mevr. mr. C.T. Van der Linden-Verhagen tot bestuurslid benoemd. In 2012 trad zij af; ultimo 2012 nam ook dokter Bakker afscheid van het bestuur. Mevr. Van der Linden werd opgevolgd door haar zoon A. van der Linden, financieel deskundige, en mevr. Van den End door haar zoon W.E.W. van den End (2014). W.A.L. Zwamborn jr. trad enkele jaren later af. In 2022 telde het bestuur weer drie leden. Vermelding verdient nog dat vanaf 1960 alle bestuursleden hun werk voor Beukenstein pro deo verrichtten en dat er geen doorlopende reeks bestuursnotulen is (zie hierna).
De Stichting en haar bezittingen
De erfenis waarmee de Stichting Huize Beukenstein in 1931 werd begiftigd omvatte, behalve Huize Beukenstein c.a. zelf alleen landerijen in Laren en in de provincie Groningen (de laatste onder beklemrecht). In de loop van de jaren dertig kocht de Stichting meer onroerend goed aan: één pand te Arnhem, zes te Zutphen en Warnsveld en één te Apeldoorn. Na een serie onaangename ervaringen met de huurder werd het pand Julianastraat 92 te Arnhem in 1960 van de hand gedaan. Vier jaar later volgde het huis Bonendaalseweg 47 (nu 61) te Warnsveld; in de jaren ’70 en ’80 de vier huizen aan de Slindewaterstraat (nr. 68-74) en hetpand Van Löben Selsstraat 20 in Zutphen-stad. Van alle panden uit de jaren dertig was in 2015 alleen het winkelpand Paslaan 3 te Apeldoorn nog in het bezit van de Stichting; het werd enkele jaren later eveneens verkocht. Van de ruim 150 hectare land werd een deel verkochtaan de pachter; andere stukken land werden afgestaan ten behoeve van openbare voorzieningen. In 2015 was nog ruim 80 hectare over. De waarde van de papieren beleggingen fluctueerde gedurende 85 jaren uiteraard sterk; aan het begin (in een tijd van economische crisis) bedroeg die ongeveer f 725.000; de Jaarrekening van 2015 stelde de totale waarde van obligaties en aandelen in beleggingsfondsen in het bezit van de Stichting op ruim 1,4 miljoen euro. Het beleggingsbeleid van de opeenvolgende besturen was voorzichtig, niet gericht op een zo hoog mogelijk rendement op korte termijn. De zeer versnipperde Beukenstein-portefeuille van 1931 werd in de loop der jaren vereenvoudigd. In het archief bevinden zich enkele analyses van de portefeuille door vermogensbeheerders.
De gang van zaken in Huize Beukenstein: personeel en gasten
Het vakantieoord werd officieel geopend op 1 september 1931. Op diezelfde dag begon één gast, Zr. Willemina Veldmaat uit Zutphen (maar geboren te Lochem) aan een vakantie op Beukenstein. Zij verbleef er twee weken. Op de 6e kreeg zij gezelschap van Zr. R. Timmer, eveneens uit Zutphen, en op de 12e van Zr. Harbach, óók uit Zutphen. Dat wijst erop dat Beukenstein het van mond-tot-mond reclame moest hebben. Tot het einde van 1931 volgden nog ruim twintig anderen.
De verzorging van die gasten was georganiseerd als volgt. De leiding was in handen van een (inwonend) directrice, later ook gastvrouw genoemd. Zij was hoofd van de huishouding. In later tijd voerde zij de correspondentie met de gasten en schreef zij hen in, maar in de tijd van mevr. Zwamborn-Varossieau (1931/34-1959) deed deze dat zelf. Bij registratie werden de namen van de gasten op alfabetische volgorde ingeschreven in een gastenboek. Daarin stonden ook de data van aankomst en vertrek vermeld alsmede geboortejaar (of leeftijd) en -plaats en woonplaats.
In een van de fotoboeken is het dagschema (“Reglement”) ingeplakt dat voor de gasten gold. Waarschijnlijk dateert het uit 1958. ’s Morgens kwart voor acht: de eerste gong. Dan om half negen: gong voor het ontbijt. 10.30: koffie. 12.30: warme maaltijd. 6.- uur: koffietafel. Bij het eten werden en worden het servies (nu: wat daarvan nog over is) en het zilveren bestek gebruikt waarmee voorheen ook de Dulls de maaltijd hadden gebruikt: voor zusters soms een heel bijzondere ervaring. Men begon en besloot de maaltijden op de klassiek protestantse manier: met gebed en bijbellezing. Tussen de maaltijden door kon men er op uit gaan; daarvoor waren fietsen beschikbaar. Wie thuis bleef kon in groepsverband praten of spelletjes doen. Er werd ook wel muziek gemaakt: er stond een piano en sommige zusters brachten een instrument mee. Dit alles, in combinatie met het interieur, schiep een heel bijzondere sfeer, en creëerde het bekende “Beukenstein-gevoel”.
De directrice werd geassisteerd door huishoudelijke hulpen, van wie waarschijnlijk één de verzorging van de maaltijden tot taak had. Verder kon zij en konden de gasten in de jaren dertig nog beschikken over de diensten van een auto met chauffeur. Voor de tuin zorgden een of twee hoveniers (“tuinbazen”). Geregeld, in ieder geval éénmaal per week, kwam het bestuur, in de persoon van notaris Zwamborn, later zijn weduwe, op bezoek; wij zien hen op foto’s met de directrice en de gasten. De eerste directrice, mevr. P.G. Rutgers, was wellicht dame van gezelschap van mevr. Dull-Quintus geweest; de tweede, Hermina Wamelink, was afkomstig uit Hardenberg en dus misschien uit de kennissenkring van de Zwamborns, want Hardenberg was de standplaats van notaris Zwamborn vóór hij naar Zutphen kwam(1913-1929). De derde, mevr. Ida Maria Bender, had een aantal jaren aan het hoofd gestaan van een tehuis voor christelijke onderwijzers en onderwijzeressen in Egypte. Later werd de directrice geworven via een sollicitatieprocedure. Maar het was niet gemakkelijk om geschikte kandidaten te vinden; enige malen was er een langdurige vacature, die door wisselende personen werd ingevuld, en na enkele minder goede ervaringen werd omstreeks 2004 tijdens het bestuurslidmaatschap van M.S.J. Zwamborn een team gastvrouwen gevormd dat de diensten gedurende de periode waarin Beukenstein geopend was onderling verdeelde.
Het overige personeel bestond aanvankelijk uit personen die reeds in dienst van mevr. Dull-Quintus waren geweest. Wanneer er vacatures waren, werden die ingevuld met inwoners van Lochem en omgeving. In bepaalde perioden, met name tussen 1953 en 1968, was er veel verloop. Enkelen waren langdurig op Beukenstein werkzaam; zo heeft Beukenstein in 2022 zijn vierde hovenier in een periode van bijna honderd jaar.
Uit de oudste gastenboeken blijkt, dat er geen vaste data van aankomst en vertrek waren. Ook de duur van het verblijf was verschillend, één dag (bezoek voor een logerende gast?), vier dagen, een week, tot twee, drie, vijf weken toe. Het huis was doorlopend open; zelfs tijdens de Kerstdagen konden er gasten zijn. Beukenstein functioneerde dus min of meer als een hotel of een pension. In 1940 en 1947 bestond die situatie nog steeds. Maar in 1968 geldt al een strak schema: men verblijft 14 dagen in Beukenstein, met vaste data van aankomst en vertrek. Er zijn in die tijd per jaar ongeveer vijftien van die tweeweekse groepen met meestal 10-15 deelnemers; in de wintermaanden is het huis gesloten. Omstreeks 2000 kan men ook boeken voor een éénweekse vakantie; op den duur worden perioden van één week de regel. Aanvankelijk was het aantal gasten klein: over de eerste vier maanden na de opening (september-december 1931) kwamen er ongeveer vijfentwintig; in het gehele jaar 1932 ongeveer honderd en dertig. In de periode 1953 t/m 1960 ontving Beukenstein 1776 gasten, gemiddeld 222 per jaar, van wie 978 unieke. In de jaren zestig was de belangstelling al zo groot dat men slechts één maal per twee jaren mag komen. Vanaf ongeveer het jaar 2000 mogen op last van de brandweer maximaal 14 personen in het huis overnachten. Sindsde jaren ’90 staat Beukenstein ook open voor andersoortige groepen, namelijk in perioden dat het personeel vakantie heeft. Enkele malen logeerde een vriendengroep er; tussen 1994 en 2004 stond het huis één tot vier malen weken per jaar ter beschikking van de Diakonie van de Hervormde Gemeente te Apeldoorn, die er vakanties organiseerde voor personen die door welke oorzaak ook niet zelf met vakantie kunnen gaan. Het nodige huishoudelijk werk werd dan gedaan door vrijwilligers uit Apeldoorn.
Het verblijf op Beukenstein was lange tijd gratis. Op enig moment echter gingen de gasten er op eigen initiatief toe over een potje te vormen ten bate van het personeel, waarvoor zij f 1,- per dag afdroegen aan de directrice, later verhoogd tot f 2,-. In 1969 maakte het bestuur deze betaling verplicht en verhoogde het haar tot f 5.- per dag. Naarmate door loonsverhogingen en prijsstijgingen de kosten opliepen werd deze eigen bijdrage van de gasten hoger: ze ging van f 5,- in 1969 via f 10,- naar f 15,- per dag in 1999. In het jaar 2000 wordt een bedrag per periode vastgesteld: f 125,- voor een week, f 250,- voor veertien dagen. Die getallen werden met de komst van de Euro aangepast, maar waren in 2014 weer terug op het oude niveau: €125,- per week. In 2022 bedraagt de weekprijs€ 180,-. De verpleegsters-salarissen waren toen allang niet meer de schamele beloning uit 1931; voor verreweg de meeste gasten was het verblijf in Beukenstein bepaald niet meer de enige vakantie die zij zich konden veroorloven.
De financiën
Doordat ten tijde van de Duitse bezetting de boekhouding van Beukenstein grotendeels verbrand is (mededeling in de bestuursnotulen van 30 september 1952), kan niet meer worden nagegaan of in de jaren dertig (crisisjaren) de inkomsten van de Stichting Huize Beukenstein de uitgaven dekten. Na 1945 was het exploitatiesaldo in de meeste jaren negatief. De uitgaven stegen vooral door de loonstijgingen; in 2015 waren de loonkosten opgelopen tot bijna € 115.000.
Het onderhoud van Huize Beukenstein en van een der in de jaren ’30 door de Stichting aangekochte panden was eveneens een grote post op de begroting. De invoering van een verplichte gastenbijdrage woog niet op tegen de stijging van de lonen; door de jaren heen dekte het totaalvan die bijdragen nietmeer dan een kwart van de loonkosten.
Eind jaren zestig is het bestuur nog optimistisch over de financiële positie van Beukenstein; het ziet de toekomst met vertrouwen tegemoet. Een poging van de Nederlandse Christelijke Vereniging van Verpleegkundigen en Verzorgenden om Beukenstein binnen haar invloedssfeer te brengen – de werkelijke erfgenamen van het Dull-vermogen waren immers de zusters? – slaat het dan ook af.
Twee decennia later echter rezen twijfels, die mede gevoed werden door de overweging dat de gemiddelde leeftijd van de gasten steeds hoger werd. Dat betekende dat Beukenstein nauwelijks bezocht werd door nog werkende verpleegsters. In 1986 wendde het bestuur zich tot de CFO, de Christelijke Bond voor Werkenden bij Overheid, Gezondheid, Welzijn en Sociale Werkvoorziening (een CNV-bond, waarin ook de NCVVV participeerde). Het bood aan Huize Beukenstein ter beschikking te stellen van deze organisatie, zodat de doelstelling van de Stichting op meer eigentijdse wijze zou kunnen worden ingevuld. De CFO wees dit aanbod af. Eenzelfde reactie kwam twee jaar later van de Stichting Pro Senectute, die een aantal kleinschalige zorglocaties voor bejaarden onder haar beheer had en heeft, o.m. te Lochem. In 2010 stelde het bestuur een “denktank” in, bestaande uit gasten van Beukenstein en anderen, aan wie gevraagd werd mee te denken over de toekomst van Beukenstein. Deze stap leverde geen concrete resultaten op. In 2022 functioneert Huize Beukenstein nog steeds zoals het de afgelopen negen decennia heeft gedaan. De gemiddelde leeftijd van de gasten ligt nog steeds hoog, maar deze gasten zijn wel anderen dan dertig jaar geleden. Er zijn dus steeds nieuwe bejaarde verpleegsters. Wat de bezetting betreft is de toekomst van Beukenstein redelijk verzekerd.
De Stichting en Huize Beukenstein in de oorlogsjaren en daarna
Na mei 1940 kon Huize Beukenstein nog bijna drie jaren op de oude voet voortgaan. De laatste (en enige) gast verbleef er van 7 tot 21 april 1943. Toen werd, zoals hiervoor vermeld, het bestuur afgezet en een beheerder benoemd, die vervolgens een vertegenwoordiger in Lochem aanstelde, S.N.P. Tierie, vermoedelijk een oud-KNILofficier. Naar verluidt werd het huis gebruikt door “nette Duitsers” en deed het dienst voor Duitse verpleegsters. De dames Beumer en Brussen konden in het huis blijven wonen. De bewoner van het tuinmanshuis, J. Osnabrugge, bleef zijn werk doen en maakte daarvan gebruik om kostbare zaken uit het interieur in veiligheid te brengen. Het tafelzilver werd verborgen bij een heer Bello te Lochem (bestuursnotulen 16-12-1949), en een aantal schilderijen werd ondergebracht in De Wiersse, een landhuis ten Zuiden van Lochem. Meubels van het huis raakten verspreid over enkele huizen in Lochem, o.m. bij dhr. Thate op “Boekhorst”. Het huis zelf liep aan het eind van de oorlog flinke schade op; het tuinmanshuis werd volledig verwoest.
Het einde van de oorlog betekende niet dat Beukenstein direct weer gasten kon ontvangen. Het huis had behoorlijke schade opgelopen. Die werd na enige tijd gerepareerd, maar door het Militair Gezag was er een lid van de marechaussee in gehuisvest en bleef er wonen tot 1952 eindelijk een woning voor hem was vrijgemaakt. Tuinbaas Osnabrugge, wiens huis was verwoest, bivakkeerde een tijdlang in de voorkamer. Nog in november 1946 deelde de gemeente Lochem mee dat twee gezinnen die eveneens dakloos waren geworden in Beukenstein zouden worden ondergebracht. Maar in Mei 1947 kon weer een eerste groep gasten ontvangen; tot het eind van dat jaar kwamen 117 verpleegsters logeren.
Ook het archief had onder de oorlog te lijden: een groot deel van de boekhouding ging door brand verloren, misschien door toedoen van tijdelijke bewoners van Huize Beukenstein, maar waarschijnlijker bij het bombardement van Zutphen op 14 oktober 1944, want bij die gelegenheid werd onder veel meer ook het huis Tuinstraat 4, waar mevr. Zwamborn-Varossieau woonde, verwoest. Na de oorlogsjaren werden de meeste of misschien zelfs alle verspreid geraakte stukken van de inventaris weer naar het huis teruggebracht. Helaas gingen enkele topstukken later alsnog voor Beukenstein verloren, n.l. bij een nachtelijke inbraak in het jaar 1992.